Ik werd van tevoren gewaarschuwd voor de voorstelling ‘Een pleidooi voor zelfmoord’. Iemand zei: ‘Je hoeft jezelf niet alles aan te doen.’, daarbij doelend op mijn eigen ervaring met een moeder die bewust uit het leven stapte.
De avond daarvoor, zo hoorde ik, was de voorstelling pittig geweest, een zwaar gemoed had de zaal overvallen. Maar maker en performer Jozefien Mombaerts werkte door, schrapte nog twee pagina’s en wat ik die avond zag was licht, vol leven en – ik kan niet anders zeggen: wonderschoon. Mombaerts schetst in een simpel ogende monoloog, verteld vanachter een standaard met daarop haar tekst, het verlangen zelf te sterven. Dat doet zij grotendeels door te vertellen over een imaginair ‘sterfhuis’, een plek waar mensen heen komen om dood te gaan. Ze schetst uiteenlopende figuren. Zo is er een Indiase man die haar op een gegeven moment bekent toch nog even voor haar te willen leven en een meisje van 7 die er al het langste is en daarom ‘de oudste bewoner’ wordt genoemd. Pas gaandeweg komen we erachter dat de moeder van Mombaerts een paar jaar geleden plots zelfmoord pleegde. Zo komt naast Mombaerts’ eigen doodswens ook de dood van haar moeder centraal te staan. Interessant is dat haar moeders doodswens haar totaal verraste: nooit eerder had ze bij haar moeder de wens niet meer te willen leven opgemerkt en juist dat gegeven maakt haar dood moeilijk te verteren. De vertelling is nergens sentimenteel en muzikale intermezzo’s van muzikant Joeri Cnapelinckx brengen lucht en ruimte. En voor het eerst zie ik iets waarin ik me echt herken, zonder dat het me vervult met verdriet.
Later op de avond speelt STUK van 155, een energieke dansvoorstelling die begint met een eindeloos in de neus peuteren met een potlood. Waar ik eerder die avond totaal voorbereid was de zaal uit te lopen, overvalt het me nu: ik wil hier niet naar kijken. Gelukkig verdwijnt het potlood snel uit beeld en geven de vier performers van 155 alles wat ze kunnen. Ze maken de tafel waar ze aan zitten stuk, en weer heel. Ze werken met een kapotte knie, die niet kapot blijkt, maar dan toch weer wel. Ze gooien liters water met zeepsop op de vloer, waardoor ze nauwelijks kunnen blijven staan, maar doen het toch. Steeds is er de verwachting dat iets gaat lukken, maar wordt toch de grond op allerlei manieren onder hen vandaan getrokken. Ontwapenend blijven de performers constant contact maken met het publiek én hebben ze zichtbaar lol: dit is wat zij het allerliefste doen.
De avond voor ik ‘Een pleidooi voor zelfmoord’ en ‘STUK’ zag stond de Grote Markt, recht voor het Grand Theatre, vol jongeren. Eerst onrustig schuifelend, een beetje opruiend, daarna rellend. De ME kwam eraan te pas en veegde de markt en omliggende straten leeg. Ik zat er lopend naar huis plots middenin en probeerde – terwijl ik de straat over rende – duidelijk te maken dat ik er niet bij hoorde. Terwijl ik naar STUK kijk moet ik aan dat moment denken. De wereld buiten en binnen het theater leken even heel ver van elkaar te liggen. Maar de opruiende sensatiezucht herken ik in de twinkelende ogen van 155 en niet alleen voelen de jongeren buiten zich ongehoord, maar ook Mombaerts stuitte op veel onbegrip vanwege haar uitgesproken titel. Het verschil is alleen dat binnen het theater zowel de twinkeling als het onbegrip op vormgegeven wijze podium krijgen, terwijl het buiten opgefokt alle kanten opvliegt. Waar de buitenwereld steeds grimmiger lijkt te worden, geeft Jonge Harten zo binnen de veilige muren van het theater moedig stem aan het zoeken hoe samen te leven. Of dat nou op een glibberige vloer is of met een dode moeder.
Choose your battles